Als iemand mij in 1983 verteld zou hebben dat ik ooit een filosoof zou worden, dan had ik tegen die persoon gezegd: ‘Je bent niet goed snik.’ Ik wist niet eens wat dat was, een filosoof. Destijds was ik een zware jongen, zo iemand die kluizen kraakte, auto’s bij de vleet stal en het geweld niet per se opzocht, maar ook niet schuwde. Die dingen deed ik. Als je toen tegen mij gezegd zou hebben dat ik nu, op bijna vijftigjarige leeftijd, een lieve vrouw en twee kinderen zou hebben, een zoontje van tweeënhalf en een dochtertje van één, dan had ik je ongelovig aangekeken en als antwoord gegeven: ‘Onschuld heeft geen plaats in deze wereld. Ik wil geen vrouw en al helemaal geen kinderen.’
Die dingen dacht ik. Tegenwoordig weet ik het niet zo zeker meer. Door schade en schande heb ik de luxe van een welomlijnd maar snoeihard wereldbeeld moeten inwisselen voor de noodzaak van een mildere nuance. Ik geloof nu, bewijzen kan ik het niet, dat er in dit ondermaanse plaats en tijd genoeg is voor (bijna) alles: voor verandering net zo goed als voor stilstand, voor eer en oneer, rijkdom en armoede, onschuld en schuld, voor een humaan justitieel systeem met de nodige aandacht voor daders en slachtoffers en voor dat wanstaltige gedrocht dat nu onder de naam ‘strafrecht’ door de wereld wankelt, en voor alles wat daartussen zit. Intussen ben ik er goed van doordrongen dat ik verantwoordelijk ben voor de dingen die ik in het verleden dacht en deed, en dat ik nu, in intellectueel en praktisch opzicht, nog steeds die verantwoordelijkheid draag, ook al heb ik ‘mijn straf uitgezeten’.
In KNOCK-OUT vertel ik hoe die ontwikkeling van bankovervaller tot filosoof, van een leven in een wereld vol grimmige zekerheden naar een onzekerder maar menselijker wereldbeeld, tot stand kwam. Het is een heftig verhaal, want voordat ik banken ging overvallen — en dat deed ik in wezen niet om het geld — lag ik negen maanden in coma ten gevolge van een zwaar auto-ongeluk waarbij mijn moeder en broer om het leven kwamen. Voorafgaand aan dat ongeluk studeerde ik in Wageningen, en daarvoor werkte ik als bakker en leefde ik me uit bij een boks- en een motorclub. En daarvoor? Tja, daarvoor zat ik als ongedoopt kind in een katholiek kloosterinternaat.
Direct na het ongeluk en negen maanden later, in het ziekenhuis, heb ik twee bijna-doodervaringen gehad die van grote invloed waren op alles wat ik in mijn latere leven op mijn kerfstok zou krijgen — in goede en slechte zin. Na mijn ontslag uit het ziekenhuis veranderde ik in korte tijd van een dagmens in een nachtwezen. Ik belandde in het criminele circuit en vervolgens in de goot, en werd ten slotte door een team van politiemensen opgepakt, waarmee in feite mijn leven werd gered. De jaren daarna heb ik doorgebracht in politiecellen, gevangenissen en psychiatrische inrichtingen — en daar heb ik ongelooflijke dingen meegemaakt. Na de zelfmoord van een dierbare vriend probeerde ik uit de goot te klimmen. Ik ging filosofie studeren en ontdekte, met vallen en opstaan, de mogelijkheden van het wijsgerig pragmatisme als therapie.
Rein Gerritsen, Knock-out, Uitgeverij Lemniscaat, ISBN 978 90 477 0122 4 (€ 19,95)