[button href="" ]Boekfragment[/button]
In zijn zwemgoed stond de kleine jongen donkere plekken op het warme asfalt te lekken. Hij hoorde naast zich het ritselen van de vleugels van de kraai en snoof de geur op van een dode zoetwatervis ergens in de beschutting nabij. Hij trok zijn duikbril van zijn hoofd. Er liep een dun straaltje uit het bungelende diepzeevizier over zijn waterschoenen. Nu is het goed mogelijk dat het een nietste maken heeft met het ander. Dat geldt tenslotte voor alles en voor niets. Feit is, dat rechts in de verte een zwarte stip opdoemde. De jongen op de brug, met zijn rug naar het dorp, zag over de dijk een stip naderen.
De stip veranderde in de contouren van de Fendt van Botschuijver. De tractor slingerde slordig over de Zuiderwoudse dijk richting het dorp. Wolkjes rook stootten uit de uitlaatpijp de lucht in. De oudste reed. De jongste zat schuin achter hem. Eenmaal dichterbij lachten de Botschuijvers breeduit, geluidloos, in hun glazen cabine. Vlak bij de bietensteiger voor de bushalte hield het bonkige ding ronkend halt en werd de platte kar, die ouderwets afstak tegen het groen van de tractor, nu ook zichtbaar. Er lagen strobalen op, wat planken en palen.
Het openklappende deurtje maakte een plastic speelgoedgeluid. Een van de jongemannen verscheen in de deuropening. Stak zijn hand op naar de druipende kikvors op de brug. Die wel kort terug wilde zwaaien. De Botschuijver sprong zwierig met twee benen gehuld in nauwe spijkerbroekspijpen op de grond en rommelde wat aan de kar achterop. De tweede Botschuijver verscheen en sprong eveneens met twee benen tegelijk aan de andere kant uit de cabine. Hij verdween ook naar achteren. Daarop zette de kleine jongen in de zwembroek zijn duikbril op zijn voorhoofd. Langzaam trok hij zich omhoog aan de brugleuning, klauterde als een bleke salamander met handen en voeten over de sporten tot aan die leuning, om er vervolgens behoedzaam op plaats te nemen. Hij zat met de knokige knieën en ellebogen gebogen, zijn duikbril hing om zijn onderarm, hij keek nog altijd naar de Botschuijvers.
De gebroeders ontkoppelden de houten kar en hannesten met het logge ding. Ze poogden ’m achteruit te steken. De oudste wees en beende druk heen en weer, de jongste knikte en voerde uit, maar nog niet naar goedkeuren. Eindelijk hadden ze een vaartje de goede richting op, was het ding onmogelijk af te remmen en hingen ze met hun dunne lijven uit alle macht aan de hefboom, hakken in de kiezeltjes op het asfalt om niet recht de bietensteiger af, de ringvaart in te koersen. Vlak voor de steiger gaf de oudste de hefboom een gelukkige slinger en met een vervaarlijk overhellende bocht parkeerde hij hem, precies waar hij ieder jaar stond, schuin naast de brug. Een klinkende high five: tevreden Botschuijvers. De jongste klom op de kar en sjorde aan de planken en de palen. De oudste trok de palen overeind, zo vormden de planken een bord. De jongste liet zijn eind uit zijn handen glijden, de oudste vloekte en tierde en dan eindelijk hadden ze het bord op de kar rechtop.
Boekgegevens
Hannah van Wieringen, De kermis van Gravezuid, Uitgeverij De Harmonie, ISBN 978 90 76 6850 0 (€ 16,90)