Een onbekende man strompelt de kerk binnen en geeft een briefje met de volgende tekst: ‘Go to the Paulus Church — that church is for lost and found people.’
Deze man heeft begrepen waar het om gaat. De geschiedenis van de verloren zoon komt in beeld. De verloren zoon heeft een ruig leven achter de rug en is totaal vastgelopen. Hij keert terug naar zijn vader, die hem hartelijk verwelkomt. De oudste zoon spreekt hier schande van. De vader antwoordt dan: ‘Je broer was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.’
De Pauluskerk, waar ik predikant was vanaf 1980 tot aan mijn emeritaat in 2007, was een toevluchtsoord voor gemarginaliseerden. We konden de problemen van die mensen niet allemaal oplossen. Maar we konden wél met ze meeleven, ze een schuilplaats bieden, hun stem versterken, delen in hun frustraties. Soms waren de bezoekers een bron van inspiratie, soms maakten ze ons verdrietig. Ik citeer een gedicht van Rutger Kopland:
Juffrouw A
Op 19 september, een nevelige dag,
stapte juffrouw A
aan de verkeerde kant van
haar scheepje Steeds Tevreden
in het Meppelerdiep.
Het was al koud, zij had
de kachel niet aan kunnen krijgen,
haar moeder was gestorven,
alles roestte en knarste, vanuit
haar kombuis leken god en
sociale zaken niet te bereiken.
Zij ging van boord.
Zo’n gedicht is veelzeggend. Er zijn mensen die het niet redden. God en de sociale dienst zijn onbereikbaar voor hen. Het gewone, dagelijkse leven zit niet mee. Veel loopt vast. Die mensen zoeken en vinden niet. Ze gaan gewoon dood.
Ik zie hem nog de kerk verlaten: een zachtmoedige, lieve jongen die vastgeklonken zat aan de drugs. We konden hem niet helpen. Hij was in het zwart gekleed. Hij maakte een eind aan zijn leven.
Dit boek gaat over mijn passie voor God die passie koestert voor al zijn mensen op aarde. Ik wil nooit opgeven. De wereld waarin ik leef is Gods eigen aarde. De aardse betrokkenheid van God is in mijn beleving alleen maar dieper geworden.
Als protestant heb ik geleerd me te hechten aan deze aarde en niet alle pijlen te richten op de hemel. God maakt deel uit van de ene werkelijkheid waarin we leven. Van Martin Buber heb ik geleerd dat het gaat om een persoonlijke relatie ‘met een onvoorwaardelijk Tegenover dat ik als de Gans Andere ontmoet in mijzelf’.
Ik ben een levensgenieter. Mijn hartstocht gaat uit naar de aarde — naar natuur, cultuur, techniek, politiek, seksualiteit — en ook naar al die mensen die mijn vrienden en vriendinnen werden. God heb ik niet in de greep gekregen: Hij was, is en blijft beeldloos.
In de wereld waarin we leven, wordt religie soms belachelijk en ongeloofwaardig gemaakt als bron van haat en geweld. Gelovigen maken ruzie en vechten elkaar de tent uit. Het heeft mij ontvankelijk gemaakt voor het vergeefse wachten op Godot (Beckett) en de onbereikbaarheid van Klamm (Kafka). Het oorspronkelijk absolute is slechts aanwezig door zichzelf onophoudelijk uit te stellen. Mijn eigen ik is geen meester in eigen huis. Soms vond ik de weg, soms raakte ik de weg kwijt. De passie voor God ging niet verloren, hoewel de beproevingen niet gering waren.
Hans Visser, God: Soms vond ik de weg, soms raakte ik de weg kwijt, Uitgeverij Lemniscaat, ISBN 978 90 477 0212 2 (€ 24,95)