Boekfragment: Dirkje Bakkes, brandnetelspecialist

Dirkje bakkes leidt een ellendig bestaan. Hij heeft geen vader en moeder meer en woont bij zijn oom griep en tante Fop. Zij vinden kinderen stom.

Een grotemensen-gesprek
Het was op een maandag in het voorjaar. Dirkje was al zo groot dat hij recht in de diepe navel van oom Grieps buik kon kijken, toen tante Fop hem vroeg uit bed riep voor een grotemensen-gesprek.
‘Ga zitten,’ zei tante Fop. ‘We moeten eens even als grote mensen met elkaar praten.’
‘Waarover moeten we praten, tante Fop?’ vroeg Dirkje, netjes met twee woorden.
‘Dat zal ik je vertellen,’ zei het dunne mens. ‘Weet jij eigenlijk waarom je hier woont?’
‘Dat weet ik, tante Fop,’ antwoordde Dirkje. ‘Ik woon hier omdat mijn kamer hier is. En mijn kleren zijn er ook. En mijn tandenborstel. En daarom woon ik er ook. Klopt dat?’
‘Nee,’ zei tante Fop bits. ‘Daar klopt niks van. Jij woont hier, omdat wij je gered hebben.’
‘Gered? Hoe hebben jullie mij dan gered, tante Fop?’ vroeg Dirkje, omdat hij snapte dat ze dat in het grotemensengesprek wilde vertellen.
‘Dat wil je niet horen, want het is een afschuwelijk verhaal. Maar nu ben je groot en daarom moet je het toch weten.’ Ze krabde aan het bot onder haar oog en begon.
‘Jouw vader heette Johannes en je moeder heette Isabella-Marijke. Ze waren mooie mensen met slim werk. Ze woonden in een groot huis en hadden een snelle auto en een tuin met bomen. En toen kregen ze jou. Wat een pech was dat. Je was dom en lelijk en je paste helemaal niet bij die mooie, slimme mensen. Niemand snapte waarom jij juist daar terecht was gekomen en eigenlijk wilden je vader en moeder je het liefst kwijt. En op een dag hakten ze de knoop door. Ze pakten je koffer en brachten je naar de ruilwinkel in de stad. Daar ruilen mensen potten, oude schoenen en kinderen. Ze dronken koffie met een bitterkoekje met de meneer van de ruilwinkel en vertelden wat je allemaal niet kon en niet lustte. Na de koffie kozen ze een ander jongetje uit de etalage. Ze gaven elkaar een hand, zwaaiden en namen het andere jongetje mee naar huis.’
Tante Fop schudde meewarig haar hoofd. ‘Dat was natuurlijk geweldig voor jouw vader en moeder. Maar voor jou was het een ramp. Je was zo lelijk dat niemand je wilde hebben. En daarom zat je weken en weken op een stoel in die koude etalage. Kun je je dat voorstellen?’
Dirkje slikte bij de gedachte. ‘En toen, tante Fop?’ vroeg hij kleintjes.
‘Toen zagen wij je. Het stormde. Het goot. Het water kwam met bakken uit de hemel. Wij schuilden onder de luifel van de ruilwinkel en zagen je zitten. Helemaal alleen in die ellendige etalage. Je zat er al drie weken, in een oranje vest met een broek vol poep, helemaal onder de snottebellen. Je stonk naar dode ratten en beschimmelde kaas, alsof je al jaren niet gewassen was. niemand durfde je meer aan te raken, alleen de vliegen nog. Duizend vliegen vlogen om je heen. Sommige waren per ongeluk op je gezicht geland en plakten aan je wangen en gingen akelig hard zoemend dood.’ tante Fop rilde, alsof ze ze nog hoorde. ‘En toen zijn we naar binnen gegaan. We zeiden dat we je wilden meenemen. Jij, het allervieste jongetje van de wereld. Omdat we je zielig vonden.

Tosca Menten

Boekgegevens

Tosca Menten, Dirkje Bakkes, brandnetelspecialist, Uitgeverij Van Goor, ISBN 978 90 003 4418 5 (€ 14,99)

Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie juli 2015

Berichten gemaakt 5338

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven