In één lange slapeloze nacht overdenkt de zeventienjarige filmfanaat Elias de gebeurtenissen die hem in de situatie hebben gebracht waarin hij zich nu bevindt. Hij vertelt over die zomer, nu zo’n driekwart jaar geleden, over zijn vriendin Polly en over zijn zusje Evi.
We pakten onze zwemspullen, handdoeken, eten en drinken voor een picknick, en gingen op weg naar de kreek. Mijn Takamine nam ik ook mee, en onderweg vertelde Evi honderduit over de rododendrons, het wildpad dwars door de struiken, het koele water, en hoe het zonlicht erop reflecteerde. Ze vertelde over de bonte specht en de Vlaamse gaai die daar ergens hun nest moesten hebben omdat we ze vaak zagen rondvliegen. De vele eekhoorntjes, de kikkers die op de bladeren van waterlelies zaten, de vlinders, de libellen, de kleuren en alles, zoals Evi erover praatte klonk het alsof ze het paradijs op aarde beschreef, de hof van Eden. Ze zei ook dat ze vermoedde dat er boselfen woonden. Of waternimfen. Want daar was het wel de plek voor.
‘Geloof jij in boselfen en waternimfen?’ vroeg ze aan Polly toen we door het bos liepen, het was een mooie zonnige dag.
‘Absoluut,’ was het antwoord.
Ik denk dat ze het nog meende ook, en terwijl we verder liepen hoorde ik Polly vertellen dat dolfijnen kunnen ‘praten’ en dat ze allemaal verstandige dingen zeggen over de wereldvrede, het milieu en dat soort dingen. Maar dat wij, de mensen, ze niet meer kunnen verstaan omdat we dat in de loop van duizenden jaren zijn verleerd. Ze zei ook dat je dolfijnen niet in gevangenschap mag houden want dan worden ze ongelukkig en apathisch, en gaan ze dood.
‘Wauw, echt waar?’ zei Evi. ‘Dat wist ik niet.’
En dat Polly er zulke gedachtes op na hield, wist ik weer niet.
Toen we bij de rododendrons kwamen, liep Evi voor ons uit en wees naar het wildpad waar ik meer dan twee jaar eerder het wilde zwijn met haar vier kleintjes uit de struiken had zien komen.
‘Kijk, daar moeten we doorheen.’
Evi ging als eerste, ze wurmde zich erdoorheen, een beetje moeizaam, maar ze wilde per se geen hulp, niet van mij, en al helemaal niet van Polly. Toen we aan de andere kant stonden en over het water uitkeken moest Polly Evi gelijk geven, de kreek en alles eromheen was precies zoals ze het had beschreven, misschien nog wel mooier.
‘Als ik een boself of waternimf was, dan zou ik hier ook wel willen wonen,’ zei Polly.
Evi vertelde dat we van plan waren om een keer ’s nachts naar de kreek te gaan, bij volle maan, en dat we ons dan in de struiken zouden verstoppen en kijken hoe ze boven het water dansten. Ze vroeg of Polly ook mee wilde.
‘Natuurlijk wil ik mee,’ antwoordde Polly.
Dus dat was geregeld, en toen voelde Polly de temperatuur van het water.
‘Best lekker.’
‘Zullen we gaan zwemmen?’ vroeg Evi die al bezig was haar prothese af te doen.
De meisjes trokken hun kleren uit, hun bikini’s hadden ze thuis al aangedaan, en ze stapten het water in, Evi leunend op Polly. Ik bleef aan de kant zitten, pakte de picknick uit en keek toe hoe ze zwommen. Toen zag ik Evi naar de Siamese eik wijzen, en naar de dikke tak die boven het water hing.
‘Daarvandaan kan je het water in springen,’ hoorde ik haar zeggen.
‘Echt waar?’
‘Zal ik het je laten zien?’
Boekgegevens
Oliver Reps, De dag die nooit komt, Uitgeverij De Harmonie, 173 pagina’s (€ 17,50)
Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie juli 2019.