De architect van Stelios Yfantidis’ flat in de Plapouta-straat moet dronken zijn geweest. Want de verhoudingen kloppen niet: de woning op het dak van het flatgebouw is krap veertig vierkante meter, terwijl de veranda rondom, vol struiken, bloempotten en bloembakken, meer dan zeventig vierkante meter meet. Voor een comfortabelere indeling had hij eigenlijk op de veranda moeten wonen en de binnenruimte als plantenkas moeten gebruiken.
De woning bestaat uit een zichtbare zitkamer en een onherkenbare slaapkamer, waarin een slaapbank staat. Onderdeel van de zitkamer is een keukennis waarin maar nauwelijks een koelkast, een oventje en een aanrecht passen; de bewoner moet wel voortdurend op zijn hoede zijn geweest om niet zijn hoofd aan de keukenkastjes te stoten.
Ik ga in de verandadeur staan om het team van de technische recherche niet voor de voeten te lopen. Naar de inrichting te oordelen, moet ik Yfantidis’ zuster gelijk geven. dit optrekje is smaakvol ingericht. Yfantidis moet geduldig allerlei ditjes en datjes van waarde en stoffen met mooie heldere kleuren hebben verzameld. De lelijkheid van onvermijdelijke afdankertjes, zoals de slaapbank, gaat schuil onder zorgvuldig gekozen handgeweven lappen.
Ik verwacht geen bijzondere aanwijzingen in Yfantidis’ huis. Wat kan er in een door een vrijgezel bewoonde studio van veertig vierkante meter verborgen zijn? Die voorziet alleen in de hoogstnodige levensbehoeften en bevat geen enkel geheim. Als er al wat is, dan moet zich dat achter de twee deuren van de ingebouwde kast bevinden. Kleren en schoenen hebben allemaal dezelfde maat, wat betekent dat Yfantidis alleen woonde en geen medebewoner voor langere of kortere duur had. De badkamer bevestigt deze conclusie. Alles is perfect opgeruimd en van alles is er maar één: één tandenborstel, één tube tandpasta, één haarborstel. De woning is brandschoon. Als Adriani prijzen voor het voeren van een huishouding zou uitreiken, dan was Yfantidis zeker haar favoriet.
Midden in de kamer prijkt een tekentafel, gericht naar de veranda. Ik zoek tussen de ontwerpen die erop liggen, maar vind niets van belang. In de archiefkast ernaast bevinden zich twee planken vol ontwerpen, af en onaf, en allemaal tot in de puntjes geordend.
‘Hebt u iets gevonden?’ vraag ik het sporenonderzoekteam.
‘De gebruikelijke zaken. Niets wat eruit springt,’ antwoordt Dimitrou, hoofd van het team. ‘Een agenda of adresboek is er in elk geval niet. We hebben overal gezocht.’
Met zijn werk als model is het uitgesloten dat hij geen adresboek of agenda heeft. Aangezien we ook geen mobieltje hebben gevonden moet het de moordenaar zijn geweest die alles heeft laten verdwijnen.
Wat de woning niet prijsgeeft kunnen de buren wellicht ophelderen, zeg ik bij mezelf. Ik werk alle trappen af en bel bij elke woning aan. Op de vierde verdieping zijn twee voordeuren, maar niemand doet open. Ik probeer mijn geluk op de derde. Als ik die net wil vervloeken, hoor ik achter me de liftdeur opengaan en een vrouwenstem me vragen: ‘Zoekt u iemand?’
De vrouw van veertig die de vraag stelde komt regelrecht van de kapper. Haar zware parfum prikkelt mijn neus.
‘Commissaris Charitos. Ik wilde u een paar vragen stellen in verband met…’
‘Ah, het gaat om de jongeman die vermoord is, hè? Komt u binnen,’ zegt ze voorkomend en maakt de voordeur open.
Petros Markaris, Bloedrechters, Uitgeverij A.W. Bruna, ISBN 978 90 229 9599 0 (€ 18,95)