De wielerlevens van Tim Krabbé

Velen kennen Tim Krabbé van romans als Het gouden ei, maar hij is ook de man die een jonge Matthijs van Nieuwkerk er ooit uit fietste op de Mont Ventoux. Nu heeft hij een nieuw wielerboek uitgebracht: De veertiende etappe.

Krabbé (1943) is een fervent wielrenner, die van 1973 tot 1980 bijna zeshonderd amateurwedstrijden reed. In 1978 schreef hij De Renner, een autobiografisch verslag van de Ronde van Mont Aigoual van 1977. In 1984 verscheen 43 wielerverhalen. De veertiende etappe bevat opnieuw deze 43 wielerverhalen, aangevuld met 28 nieuwe.

Kun je uitleggen wat wielrennen zo’n mooie sport maakt?
Meteen: ‘Nee.’

Dat kan niet?
Langzamer: ‘Nee… Dan verval je in abstracties die altijd minder interessant zijn dan de actie zelf. Lees mijn boeken, zou ik zeggen.’

Maar van Lance Armstrong vind je bijvoorbeeld dat hij het wielrennen geen recht deed.
‘Hij richtte zich alleen maar op de Tour de France. Dat miskent wat wielrennen echt is, want dat is niet de mooiste wedstrijd die er is. Je hoeft geen enkele etappe te winnen, maar je kunt toch de Tour winnen. Dat is bij eendagswedstrijden niet zo. Armstrong was een absolute topatleet, die ook andere wedstrijden had kunnen winnen. En omdat hij dat was, was het voor hem relatief makkelijk om de Tour zeven keer achter elkaar te winnen. Als wielerliefhebber nam ik hem dat kwalijk.’

Waarom stopte je in 1980 met wedstrijden rijden?
‘Omdat ik vond dat ik weer eens een beetje een normaal leven moest gaan leiden.’

Hoe zag je leven er dan uit?
‘Toen ik wielrende richtte ik me daar toch wel op. Dus ik ging niet hele nachten in de kroeg hangen, zoals ik daarvoor deed. Ik dronk nauwelijks meer, ik at gezonder. Je moet er ook wel een beetje voor leven. Ik reed minstens twee wedstrijden per week, zomers wel vier of vijf.’

Wat bracht je ertoe om in 2005 opnieuw wedstrijden te gaan rijden?
‘In 2003 wilden mensen het vijfentwintigjarig bestaan van De Renner vieren door de ronde uit dat boek te rijden. Ze vroegen of ik mee wilde doen, maar dat kon ik helemaal niet. Ik was heel erg dik geworden, ik woog bijna 110 kilo. Vervolgens vroegen ze of ik als gast wilde langskomen. En ja, toen ik ze daar op mijn weggetjes zag fietsen begon het toch wel te kriebelen. Ik dacht: zou ik dat ook weer kunnen, meedoen met zo’n tour? Dus toen ben ik wedstrijden voor zestigplussers gaan rijden. Dat heb ik acht jaar lang met veel inzet gedaan, en toen ben ik er weer mee gestopt omdat het leeftijdsverschil begon te tellen. Maar daarna ben ik des te meer gaan fietsen eigenlijk. Met mijn vriendjes de Windjammers fiets ik zo’n driehonderd kilometer per week.’

Hoe lang ga je nog door?
‘Dat is de vraag inderdaad. Kijk, die jongens met wie ik fiets zijn hele sterke figuren. Ik ben verreweg de oudste in die groep, dus ik moet flink afzien om aan het wiel te kunnen blijven. Ik ben nu 72 en ikheb besloten dat ik volgend jaar ook nog wel met ze mee kan, en daarna ga ik maar eens bekijken of ik dat nog wel wil, want het is behoorlijk zwaar. Maar ik heb er nog lol in.’

Er staat een groot stuk over doping in je boek.
‘Nou ja, als we het daar over moeten hebben… Het is een onoplosbaar probleem.’

Jij schrijft dat doping maar één van de vele factoren is die prestaties beïnvloeden, net als bijvoorbeeld iemands kracht en vorm.
‘Er zijn allerlei manieren waarop je kunt uitblinken. Een van die manieren is dat je beter de weg weetin de niet verboden, of desnoods wel verboden producten waardoor je beter kunt gaan fietsen. Het is een onoverwinbare tegenspraak dat wielrennen gaat om prestaties, maar dat prestatiebevorderen voor een groot deel verboden is.’

Dopinggebruik is van alle tijden. Waarom vormt het nu zo’n probleem?
‘Dat is mij eigenlijk een raadsel. Er is een algemene volkswalging ontstaan over dopinggebruik, dat was vroeger helemaal niet zo. Je ziet het bij alle columnisten: wielrenners zijn oud vuil. Het komt trouwens voornamelijk op het hoofd van de wielrenners terecht, maar veel andere duursporters zijn ook tegen lampen gelopen. Die hele wereld zit ermee vol.’

In de jaren zeventig hoorde je bij de beste twintig schakers van Nederland. Speel je nog vaak?
‘Te vaak eigenlijk, het is heel verslavend. Ik vrees dat ik toch wel uitkom op tien partijtjes per week. Het is een beetje verkwiste tijd.’

Helpt schaken niet om scherp te blijven?
‘Nou, schaken wordt wel eens overschat. Het berust enorm op routine en doet niet zo’n verschrikkelijk beroep op je creativiteit. Het is veel minder scherpzinnig dan vaak wordt gedacht. Goede schakers worden vaak aangezien voor halve genieën, wat absolute flauwekul is.’

Er worden toch nog steeds nieuwe zetten bedacht?
‘Ja, natuurlijk. De topmensen hebben een beter georganiseerd brein. Zij hebben een fantastische creativiteit, en verzinnen plannen waar ik nooit opgekomen zou zijn, dat is zo.

Werk je momenteel aan een nieuw boek?
‘Ik ben heel druk met iets bezig, maar daar zeg ik verder niks over.’

Ook niet wanneer we het kunnen verwachten?
‘Nee. Dat is nooit zo verstandig.’

Spannend.
‘Ja, voor mij ook.’

Dus je weet nog niet precies waar het naar toe gaat?
Vrolijk: ‘Ik zeg er helemaal niets over. Ik ben dag in dag uit aan het werk aan een nieuw boek, dat is alles wat ik erover kan zeggen.’

Foto: Koos Breukel

Veertiende etappe

Boekgegevens

Tim Krabbé, De veertiende etappe, Uitgeverij Prometheus, ISBN 978 90 446 2841 8 (€ 17,95)

Dit interview verscheen eerder in de Boekenkrant, editie juni 2015

Berichten gemaakt 5342

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven