Heel boeklezend Nederland is er benieuwd naar: hoe wordt men schrijver van het Boekenweekgeschenk?
‘Het ging via mijn uitgever. Eind februari belde hij mij op dat er interesse was bij het CPNB voor mij als schrijver van het Boekenweekgeschenk. Ik heb er formeel natuurlijk even over nagedacht, maar ik was er heel snel uit. Begin april is het wereldkundig gemaakt.’
Is de lijst van gerenommeerde schrijvers die u voor zijn gegaan een last geweest?
‘Geen moment. Wel ben ik meteen aan de slag gegaan, om zo min mogelijk risico te lopen. Ik had een maand of acht, negen om met een goed boek te komen. Mocht een verhaal niet werken, dan had ik dus nog tijd genoeg gehad voor een nieuwe poging. Dat bleek niet nodig: binnen een maand had ik de eerste opzet klaar. De uitwerking daarvan is ook vlot gegaan.’
Een Boekenweekgeschenk heeft traditioneel zo’n 90 pagina’s…
‘Ik had een limiet gekregen van 22.000 woorden. Als eerste ben ik woorden gaan tellen in mijn eigen boeken, en die bleken vaak niet veel langer te zijn. Ook bleek die grens rekbaar in eerdere edities van het Boekenweekgeschenk. De eerste versie van mijn verhaal had ongeveer 28.000 woorden, maar daarna mocht ik schrappen. Dat vind ik leuker dan het schrijven zelf. Schrappen haalt de overbodige informatie eruit.’
Bent u vrij in uw werk geweest bij het schrijven van het Boekenweekgeschenk?
‘Je hoeft je niet aan het thema te houden, en op het uiterlijk van de kaft heb je ook invloed. Ik heb bijvoorbeeld de gewoonte om korte citaten op het achterplat van mijn boeken te plaatsen. Die citaten moeten de lezer prikkelen, maar niet teveel over de inhoud vertellen. Ik houd er überhaupt niet van om veel te vertellen over de inhoud van mijn boek. Je stuurt de lezers teveel. Men moet mijn boeken onbevangen lezen, dan merken ze vanzelf wel hoe het gaat. Bovendien: er gaat nogal eens wat mis op die achterplatteksten.’
Zoals?
‘Vaak wordt de inhoud in een paar uitdagende zinnen neergezet, maar blijkt de nuance heel anders te liggen als je het boek eenmaal leest. Misschien is het nonchalance. Toen mijn boeken vertaald werden voor de Amerikaanse markt zaten er aanvankelijk ook veel blunders in. Het was gelukkig nog niet zo erg als in het roemruchte voorbeeld bij de Engelse vertaling van Mulisch’ De Aanslag. Daar had de vertaalster de voor haar onbekende term ‘SD’ [de Sicherheitsdienst, red.] vertaald met ‘Social Democrats’. Mijn moeder kende nog talloze van zulke voorbeelden.’
Wat was haar invloed op u?
‘Mijn moeder las, schreef en vertaalde veel teksten. Ze behield haar leergierigheid erg lang: na haar tachtigste wilde ze nog Hebreeuws leren. Zij stimuleerde, samen met mijn vader, onze creativiteit.’
U zei enkele jaren geleden, toen u in Pauw en Witteman zat ter promotie van Marte Jacobs, dat de ideeën het probleem niet zijn, maar dat het om de uitwerking ervan draait.
‘Ideeën heb je elke dag. Elk idee is potentieel een goed idee. Het gaat om het proces van uitwerken. Hoe levensvatbaar zijn al die ideeën? Een vriendin van mij is kunstschilder. Zij vertelde me laatst over haar schilderijen: “Ik maak schilderijen alleen maar om te zien of het plan dat ik had, een goed plan was.” Ongeveer zo schrijf ik mijn boeken. Het is zoeken, uitproberen. God kon ook niet opzoeken hoe hij de wereld moest scheppen, hij deed het. Dat zoeken resulteert in boeken die vooral composities van verhaaleenheden zijn. Ik beschrijf een plot graag door te spelen met perspectief en tijd. Of ik zet lezers op het verkeerde been. Het gaat mij niet om thematiek, boodschappen overdragen of een oeuvre bij elkaar schrijven. Spelen met de elementen om een leuk idee uit te werken is wat mij drijft.’
In hoeverre drukken die boeken uw persoonlijkheid uit?
‘Alle elementen uit al mijn boeken zijn autobiografisch, en volgens mij kan het ook niet anders. Waarnemingen, overdenkingen, karaktereigenschappen: ze zijn allemaal uit mijzelf afkomstig. Maar mijn boeken moeten niet autobiografisch gelezen worden: ze staan uiteindelijk los van de auteur.’
Toch zal de auteur Tim Krabbé in het centrum van de aandacht staan tijdens de Boekenweek.
‘Dat vind ik plezierig. Het is in zekere zin natuurlijk ook een mooie erkenning. Je moet als schrijver ook wel reclame maken voor je boeken, ik deed dat al vroeg in mijn eigen carrière. Voor een van mijn eerste boeken had ik destijds plakkertjes gemaakt met de titel erop, die ik overal in de stad op lantaarnpalen en brievenbussen plakte. Maar als mensen aandacht aan me schenken en fouten maken stoort me dat wel. Als recensenten bijvoorbeeld mijn werk bespreken en ze nemen een titel of de naam van een personage verkeerd over, vind ik dat nonchalant.’
Uw nieuwste boek wordt verspreid met een oplage van bijna één miljoen exemplaren.
‘Dat is erg veel ja. De populairste boeken uit de Nederlandse literatuur verkochten iets meer dan een half miljoen – nog steeds heel erg veel. Ik word veel gelezen binnenkort!’