Voelde je bij het schrijven van Erken mij bepaalde grenzen? Immers, het is een boek voor een speciale gelegenheid.
‘Bij aanvang: ja. Maar dat werkt zo beperkend dat ik niet kan schrijven. Dus dat soort gedachten moet ik snel van me afschudden en me richten op wat ertoe doet: mijn personages die ik moet gaan ontdekken, het opgraven van het verhaal dat – in dit geval – daar in Parijs ergens lag.’
Heb je tijdens het schrijven van een roman sowieso wel eens het gevoel dat je de grens van je talent verkent?
‘Als ik schrijf, ben ik me niet bewust van mijn talent en de eventuele grenzen ervan. Dan ben ik uitsluitend bezig met mijn personages en de situaties waarin ze zich verkeren. Schrijven gaat vanzelf als ik in eenmaal in een flow zit; ik vlieg zelden uit de bocht. En mocht dat eens wel gebeuren, haal ik het gewraakte stuk er in een later stadium uit en bewaar het voor een eventueel volgend boek. Schrijven is wat ik ben, waarvoor ik leef.’
Samen met echtgenoot Berry schrijf je de Escober-reeks. Welke kwaliteiten combineren jullie?
‘Berry heeft veel kwaliteiten waarmee hij me aanvult, maar wat mij betreft is de meest belangrijke zijn talent om complexe plotlijnen te bedenken en tijdens het schrijfproces te bewaken. Ik duik in een woud van losse scènes die ik op zich allemaal even belangrijk vind, hij hangt er als het ware in een helikopter boven. Zonder Berry geen Escober.’
‘Escobers’ verschillen qua lezen en beleving van ‘Esther Verhoefs’. Kan een thriller ook ’te’ spannend zijn zodat de lezer ervan schrikt en het weglegt?
‘Wanneer wordt spannend shockerend? Da’s zo persoonlijk. Wat de één te veel van het goede vindt, vindt een ander juist leuk om te lezen. Als je schokkende scènes in je boeken verwerkt, denk ik dat het in elk geval goed moet worden gecommuniceerd, dan weet de lezer wat hem of haar te wachten staat. In Escobers zijn de beschrijvingen donkerder en rauwer; confronterender dan in Esther Verhoefs. De covers en uitstraling zijn daarop aangepast.’
Wat is volgens jou je sterkste kant als schrijver?
‘Ik weet dat ik filmisch kan schrijven, zodat je hetgeen ik wil overbrengen voor je ziet gebeuren en vaak ook aan den lijve meevoelt wat de personages overkomt. Ik krijg vaak te horen dat mensen willen weten hoe het verder gaat, mijn personages zien als echte mensen – net als ik. Mijn makke is volgens anderen dat ik moeite heb het verhaal en de personages los te laten, al voel ik dat zelf niet zo. Ik vind het belangrijk dat wat ik ook probeer op stijlgebied, het altijd leesbaar en duidelijk moet blijven. Belangrijk is dat er ritme inzit, een natuurlijke cadans, daar sleutel ik nooit aan want zo vind ik het mooi. Binnen dat kader zijn er mogelijkheden die ik verder wil ontwikkelen.’
Zit er een grens aan die ontwikkeling?
‘Ik hou niet van beperkingen, dus nee, voorlopig zie ik nog geen grens opdoemen aan mijn ontwikkeling. Er is nog zoveel te ontdekken. Chaos is een voorbeeld van een boek waarin ik voor mijn gevoel perfectie heb bereikt in een strakke, minder-is-meer stijl. Dat boek heeft een constant beukend hardrockritme, er staat geen woord te veel in. Bij Ongenade, een latere Escober, heb ik dat principe juist losgelaten en meer ruimte genomen en zo nu en dan ook langere zinnen en meer reflectie, om iets over te brengen.’
Heb je de grens van je schrijverschap al eens gedefinieerd? Bijvoorbeeld door de keuze van het genre?
‘Kom ik toch weer terug op Chaos. Dat is geschreven in de ik-persoon: een mannelijke, Britse ex-soldaat met PTSS. Ik ben vrouw, geen soldaat, heb geen PTSS en ben Nederlander. Toch hoor ik uit Engeland dat Alex Fisher een natuurgetrouwe Brit is, en van soldaten die uitgezonden zijn geweest naar Bosnië dat ze zich volop in hem herkenden. In zowel Rendez-vous als Alles te verliezen kroop ik in de huid van een huisvrouw, die dus kookt, zorgt, iemand waarbij het hele leven draait om man en kinderen. Dat zijn ook personages die vrij ver van me afstaan. Maar heb ik daarmee een echte grens bereikt? Nee. Ik heb nog heel veel plannen, ik heb het gevoel dat ik creatief gezien nog maar net ben begonnen.’