‘Ik heb de Zwarte zee achter me gelaten, met een goudkleurige zilte huid en warrig haar dat is opgelicht door de zon, om de trein te nemen die langs de violetblauwe wateren en de gele velden met zonnebloemen door de bergen het naar hars geurende woud in trekt. Ik ben zeventien.’
Zo begint ‘De trein naar Triëst’, een verhaal dat zich afspeelt in Roemenië in de jaren zeventig, de tijd van de dictatuur van Ceauseşcu. Het is een verhaal met autobiografische elementen, geschreven door Domnica Rădulescu die zeventien was toen ze de Roemeense nationale prijs voor korte verhalen won en vlak daarna het land ontvluchtte. In het verhaal is de jonge Mona Manoliu verliefd op Mihai, een jongen uit een dorp verderop. Gefluisterd wordt dat hij bij de geheime dienst zit. Omdat het leven in Roemenië steeds moeilijker wordt, besluit Mona met medeweten van haar ouders te vluchten. Ze komt terecht in Amerika en keert jaren later terug naar haar geboorteland om daar te ontdekken wat er van haar grote liefde Mihai is geworden.
‘De trein naar Triëst’ oogt met zijn sierletters als een kasteelroman. De openingsalinea is overdadig beeldend. En met dat gemakkelijk openslaande omslag, langs die ene lange alinea stap je in de bewogen, gevoelige en meeslepende gedachtewereld van een jong meisje in een al bijna vergeten tijdperk.
Domnica Rădulescu, ‘De trein naar Triëst’, Uitgeverij Sijthoff, ISBN 978 90 218 0099 8 (€ 18,95)