Op de Lungarno aangekomen, beseften Isabella en ik allebei tegelijk dat er iets mis was. Die wetenschap flitste snel en
onmiskenbaar als een stroomstoot door ons heen. Door het eeuwige tekort aan benzine was er toch al nooit meer zoveel
verkeer, maar nu reed er helemaal niets. We wachtten even, keken naar beide kanten en zagen dat de lange, rechte laan
griezelig stil was. Onder aan de muren stond het rietgras suf en stil en stroomde de Arno traag en glazig. Nevel glinsterde boven het bruine water. Maar ondanks de hitte was er niemand die op de brug voor ons liep of tegen de l euning hing. In plaats daarvan stonden mensen op een kluitje bijeen. Hechte groepjes die niet meer op de stoep pasten. Stemmen die gonsden als een zwerm bijen. Isabella en ik keken elkaar aan. De vreemde geladenheid die in de lucht
hing was ons niet geheel onbekend.
De stad had al eerder zo aangevoeld, nog maar zes weken geleden, toen Mussolini was afgezet. Sindsdien had het hele land eigenlijk in staat van verbijstering verkeerd, alsof het al ronddwalend uit een diepe slaap probeerde te ontwaken. Nu leek er iets anders aan de hand te zijn, maar ik kon niet bedenken wat. De geallieerden hadden een eerste
poging gedaan het vasteland in Calabrië binnen te vallen – maar dat was al dagen geleden. Oud nieuws.Bovendien was het
zo ver weg dat het net zo goed in het buitenland gebeurd had kunnen zijn. Zonder iets te zeggen stapte Isabella van haar fiets en gaf die aan mij. Ik duwde het stuur tegen mijn dij en keek toe hoe ze op het dichtstbijzijnde groepje mensen
afliep. Enkele ogenblikken later kwam ze terug; haar raar uitziende hoed in de ene hand, en met de andere hand gebarend, alsof ik moest raden wat ze te zeggen had. Toen
ze bij me kwam staan, viel ze stil; haar blik naar binnen
gekeerd, alsof ze probeerde te bevatten wat ze zojuist gehoord had.
‘Issa?’ vroeg ik uiteindelijk.
‘Isabella? Wat is er?’
Uit haar gezichtsuitdrukking maakte ik op dat de koning
misschien dood was, of anders Winston Churchill, of Stalin,
of de paus. Maar dat was het allemaal niet. Mijn zus keek
me aan, haar blauwe ogen donker.
‘Ze zeggen dat het voorbij is.’
‘Voorbij?’
‘Ja.’ Ze knikte.
‘Wat is voorbij?’
‘De oorlog.’
Ik staarde haar aan.
‘De oorlog?’
‘In Italië, althans,’ zei ze. ‘Het is maar een gerucht. Maar ze zeggen dat Badoglio uit Rome is vertrokken.’
Isabella greep haar fietsstuur vast, maar stapte niet op.
Zonder nadenken stapte ik zelf van mijn fiets.
‘Uit Rome vertrokken?’
Ik wist dat ik net een papegaai was, of een idioot, of allebei. Maar de woorden wilden niet tot me doordringen. De geallieerden hadden toch niet op de een of andere manier Rome weten te bereiken en de premier verjaagd? In nog geen
week tijd? Zonder dat wij er iets over gehoord hadden? ‘Waarom zou hij uit Rome vertrekken? Hoe bedoel je?’ vroeg
ik. ‘Waar heb je het over?’
‘Een wapenstilstand.’ Isabella keek naar me, haar ogen opzij vanonder de rand van haar hoed.
‘Een wapenstilstand?’
Daar had je de papegaai weer. Wrevel trok over haar gezicht.
‘Ze zeggen dat Badoglio een wapenstilstand
heeft gesloten met de geallieerden,’
Lucretia Grindle, Villa Triste, Uitgeverij A.W. Bruna, ISBN 978 90 229 9946 2 (€ 19,95)