Boekfragment: Schuilplaats

Schuilplaats is een indringende roman over de dilemma’s van een jonge vrouw die als vluchteling naar het Westen kwam, gesitueerd in Amsterdam.

Ik heb mijn vader de afgelopen tweeëntwintig jaar vier keer gezien. Ik verliet hem en Isfahan in 1987 onder een kriebeldeken achter in een bruine Jeep, toen ik acht was en baba drieëndertig. Nu ben ik dertig. Aan het begin van elke korte ontmoeting, in Oklahoma, Londen, Madrid of Istanbul, is de man die me begroet altijd anders dan de vorige keer, en veel ouder. Het is een ijzige hand op mijn borst, een schok van het universum waarvan ik na de tweede en derde keer wist dat ik hem kon verwachten. Hij zal wel veranderd zijn, denk ik altijd bij mezelf als ik de luchthaventerminals afspeur en op restauranttafeltjes afstap waar een eenzame man zit te wachten. Maar de tripjes zijn kort en later verander ik hem altijd weer terug, voorbijgaand aan de tekenen van veroudering, de wandelstok, het grijze haar, de overtollige huid die de flits van ondeugd in zijn ogen verhulde. Mijn baba zal altijd drieëndertig blijven; een moeilijke drieëndertig, zoals Jezus of het aantal groene gebedskralen die hij met beide handen telt, ondanks zijn toewijding aan het hedonisme en zijn eigen persoonlijke goddelijkheid.
Soms, als hij dronken is, zegt baba dingen als: ‘Ik ben God! Wat is God anders dan wetenschap en poëzie?’ Dan reciteert hij twintig minuten de volmaakte Hafez.
Toen ik drie was, gooide ik mijn handen in de lucht en riep: ‘Ik ben ook God!’ en dan tilde hij me naar de hemel en viel mijn fijne, roodbruine babyhaar op zijn gezicht, niet te onderscheiden van zijn eigen haar. Elke avond wachtte ik op hem op de stoep voor ons huis, en als ik hem door de straat zag lopen, rende ik op hem af en zei eerst zijn verstopte gebakjes gedag. ‘Hallo, zoolbia! Hallo, baghlava!’ zei ik dan tegen zijn opbollende jasje. ‘Zure kersen? Roomijs? Zijn jullie daar?’ Hij deed altijd net of hij beledigd was. ‘En je baba dan?’ zei hij.
Baba vroeg altijd of ik op zijn rug wilde lopen. Als mijn tenen in zijn vlees wegzakten, voelde ik zijn spieren bewegen en ontspannen, als tektonische platen. Hij was de grond. Nu zijn die platen ver weg gedreven en is de grond verdwenen. Ik kan dat beeld van hem niet van me afschudden. Baba, leeftijdloos op zijn drieëndertigste, eeuwig pierewaaiend en toegewijd aan zichzelf, terwijl het chocolade-ijs van mijn speelgoedspatel op zijn zachte, massieve rug droop en hij intussen neuriede. Baba en ik lazen samen De kleine prins en aten zure pruimen. Ik had twee edities van dat boek omdat maman wilde dat ik Engels leerde, maar baba en ik het in het Farsi lazen; hij zou een goed verhaal nooit verpesten door lesjes, of plezier bezoedelen met praktische toevoegingen. Soms, als de Islamitische Republiek het tekenfilmprogramma niet verhinderde (het enige kinderuurtje van de hele week), keken we naar de animatieversie. Elke dinsdag keken we naar het meisje in de roos, terwijl hij komkommers voor me pekelde en mijn gebit controleerde. Het was gek voor een tandarts, maar zijn zakken zaten altijd vol met snoep. Bij onze laatste ontmoeting, een jaar geleden in Istanbul, viel het me op dat twee van zijn achterste kiezen ontbraken en heb ik het grootste deel van de middag gehuild.

Boekgegevens

Dina Nayeri, Schuilplaats, vertaling: Saskia Peterzon-Kotte, Uitgeverij Orlando i.s.m. Oxfam Novib,  336 pagina’s (€ 22,50)
Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant editie 1 april 2019.

Berichten gemaakt 5342

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven