"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Recensie geschiedenis: De tien van Den Haag

Vrijdag, 23 mei, 2025

Geschreven door: Stephan Steinmetz
Artikel door: Evert van der Veen

Ambtenaren op hellend vlak

De inleiding van De tien van Den Haag stelt de achterliggende vraag van dit intrigerende boek: waar ligt de grens tussen weigering om mee te werken met de Duitse bezetter óf meewerken om erger te voorkomen? Het is een grijs gebied dat achteraf duidelijker lijkt dan toen.

Deze vraag speelt ook bij de Joodse Raad, die aan het einde van dit boek ook even ter sprake komt. Deze vergelijking gaat overigens niet helemaal op want de Joodse Raad was een Duits instrument en het College van Secretarissen-Generaal was een Nederlands regeringsorgaan. Het is een bundeling van tien topambtenaren van diverse ministeries dat met de Duitsers overlegt. Na de Duitse inval heeft generaal Winkelman enkele weken het burgerlijk gezag over Nederland maar 29 mei 1940 neemt Seyss-Inquart dit van hem over.

Continuïteit en ‘hellend vlak’
In de levendige beschrijving in De tien van Den Haag komt de geschiedenis helemaal tot leven. De auteur weet in De tien van Den Haag de mensen in hun menselijkheid en in hun tijd te schetsen. De regering had in 1937 de zogenaamde Aanwijzingen aangepast. Hierin wordt beschreven hoe te handelen in het geval van oorlog waarin Nederland is bezet. De Secretarissen-Generaal zijn zich zelf wel bewust van hun netelige positie maar zij streven op deze wijze naar continuïteit. Dat is hun belangrijkste doel maar veelzeggend zijn de woorden van Leo Trip, topambtenaar van het ministerie van financiën, die op 29 mei 1940 tegen een ander lid van het college zegt: “wij moeten oppassen, want wij hebben een eerste stap op een hellend vlak gezet” (p. 49). De geschiedenis zal leren dat dit helaas maar al te waar is.

Seyss-Inquart
De Duitsers schuiven een managementlaag tussen het College en Seyss-Inquart. Hierin zijn de provincies en de vier grote steden vertegenwoordigd. Seyss-Inquart is tevreden over de samenwerking met de Nederlandse ambtenaren: “Men kan concluderen dat zij aan alle hun gestelde eisen vrijwillig voldoen. De mogelijkheid was geschapen om langzamerhand greep te krijgen op het aanwezige apparaat” (p. 65). Dit citaat vertolkt inderdaad de houding van het College van Secretarissen-Generaal. De leden accepteren, soms na de nodige aarzelingen, de Duitse maatregelen. Zij onderschrijven die niet maar voor hen is stabiliteit en orde in Nederland van wezenlijk belang. Daarom gaan zij akkoord met de Duitse maatregelen al hebben zij wel hun bedenkingen en tekenen zij soms – voorzichtig – protest aan. Zo werkt het College ook mee aan de ariërverklaring die het ontslag van Joodse ambtenaren tot gevolg had. De kerken tekenden hier protest tegen aan “uit beweegredenen van barmhartigheid”.

Joden en Arbeitseinsatz
Zo komt de ene na de andere Duitse maatregel, die de vrijheid van Joden in Nederland inperkt, op het College van Secretarissen-Generaal af. Ingrijpende maatregelen zijn de registratie van Joden en het dragen van de Jodenster. Ook met de Arbeitseinsatz gaat men akkoord: “Hierop is na enige aarzeling bevestigend geantwoord” (p. 191). Wel zijn er directeuren van arbeidsbureaus die bezwaar maken.

Begin 1943 moeten alle mannen tussen 18 en 35 jaar zich melden voor de Arbeitseinsatz. Velen duiken dan onder. Een burgemeester noemt de Duitse werkwijze om mannen te recruteren een “druppelsgewijze methode, waarmee vele maatregelen van ernstige aard langzamerhand tot stand waren gekomen” (p. 196). Vanaf september 1944 vinden er tal van razzia’s plaats waarbij veel mannen worden opgepakt en naar Duitsland worden gestuurd.

En toen waren er nog maar …”
Regelmatig wordt het één van de tien leden teveel en deze stapt dan op. Zijn plaats wordt dan door een Duitsgezind lid ingenomen waarmee het College gaandeweg van kleur verandert. “En toen waren er nog maar …” staat er veelzeggend. Zo blijven er uiteindelijk drie van de oorspronkelijke leden over aan het einde van de oorlog.

De Duitsers stellen zich aanvankelijk vriendelijk op maar die houding verandert na enige tijd. Zo zegt Rauter in februari 1942: “dat over Jodenkwesties voortaan tussen Nederlandse en Duitse instanties geen overleg meer zou kunnen worden gepleegd. De Joden vallen naar Duitse opvatting buiten de rechtsbedeling van het Nederlandse volk” (p. 167 – 168).

Onderzoek
Na de oorlog vindt er onderzoek plaats naar de handelwijze van het College van Secretarissen-Generaal. De belangrijkste vraag in dit onderzoek is of men de Aanwijzingen heeft gevolgd. De vervolging van Joden komt hier niet aan de orde.

In het hoofdstuk Slotsom trekt Stephan Steinmetz een voorzichtige conclusie die de lezer ook al heeft getrokken. Een zwart/wit oordeel is te gemakkelijk en doet geen recht aan de toenmalige situatie maar het beeld is bepaald niet verheffend: “Want het ging mis, zoveel is zeker. Het Nederlandse staatsapparaat heeft effectief meegewerkt aan de isolatie en deportatie van Joden en daarna ook aan de jacht op mannen voor dwangarbeid” (p. 240).

De tien van Den Haag heeft een zwart/wit fotokatern.

Stephan Steinmetz was journalist, bestuurder en ambtenaar. Van hem verschenen eerder Schiphol en Asterdorp.

Voor het eerst gepubliceerd op Boekenkrant.com

Leesadvies voor jongeren

Nederlandse topambtenaren werken mee met de Duitse bezetter.

Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: