Nieuw proza van de winnaar van de Academica Literatuurprijs.
IJzerwaren Eddy dacht aan het ei. Het ei lag breekbaar te midden van zijn harde gedachten licht naar zich toe te zuigen. Hij nam de ochtendkrant aan van de bezorger die het trappetje omhoogkwam en nam – zijn ouder wordende rug krakend, plaats in het zitje naast de ingang van zijn winkel. Hij snelde wat koppen, mompelde in zichzelf, keek op en klopte even op de pui achter hem. Hoores. Hij bekeek zijn denkbeeldig publiek vorsend. Zodat hier geen misverstanden over zouden bestaan: het dubbele pand achter hem, dat was van hem. Het statige De Dageraad aan de gracht achter de Dam, onderhouden nota bene door zijn bloedeigen handen, bleef ook van hem. Dat hij de rechterzijde van de erfenis van zijn vader al tien jaar verhuren moest als compensatie voor de noodlijdende winkel in ijzerwaren in de linkerzijde, schaarde hij zelf het liefst onder ‘andere mensen ook woonruimte gunnen’. Want wat was er nu mooier op aarde dan wonen op deze langgerekte ringvormige eilanden die zich leken te vermeerderden rond godsamme toch zeker het epicentrum en startpunt van zijn hele beschaving: die eerste steen die hier zo rond 1500 in het water was geworpen. Nu niet lyrisch worden Eddy, mompelde hij, nergens voor nodig. Maar het was toch zeker wel zo. Nu hier aanbeland, in het laatste jaar van de eeuw sloot de AEX op het beursplein verderop met de hoogste notering uit haar geschiedenis: het stond er toch zeker zelf. De welvaart hing hier in de lucht. Dat hij was achtergebleven, dat hij niet mee profiteerde van deze uiterst gelukkige economische tijden zorgde dat hij zich nogal agressief van zijn taken als huisbaas kweet. Alsof hij steeds maar een klein stapje, een klein weigerachtig stapje maar, buiten het leven stond dat hem toekwam.
Hij liep naar binnen, nam plaats aan zijn ontbijttafel. Om de veiligheid te waarborgen had hij vanochtend vroeg zorgvuldige voorbereidingen getroffen. Hij had zijn gereedschapskist ostentatief in het zicht geplaatst, bij de voordeur. Hij had een gelamineerd A4-tje opgehangen. Een dikke zwarte letter op wit papier. ‘Let op. Werkzaamheden tussen 12:00 en 17:00. Gas en Water afgesloten.’ Over de eindtijd had hij getwijfeld, maar omdat de huurster hem gezegd had tot vijf uur college te hebben en daarna nog een vroege dienst bij het theater, besloot hij bij minimaal vijf uur te blijven. Hij schonk zichzelf een derde koffie in. Hij zat bij het open schuifraam. Van onder zijn rode mutsje, de littekens van een mislukte haartransplantatie ternauwernood afdekkend, speurden zijn haaienogen heen en weer de gracht af. De fietsen stonden er natuurlijk belachelijk bij. ‘Welk gedeelte van een fietsenrek begrijp jij nu niet?’ riep hij onzacht vanuit het raam tegen de huurster van vierhoog-voor. ‘Ja, pardon, natuurlijk.’ Ze zwaaide half aarzelend. Met dat verontschuldigende dat wat hem betreft haar schuld onderstreepte. Het waren de jonge meisjes die hij de status van huurder gunde van de kleine studioappartementen die hij gebouwd had in de vertrekken van zijn voorvaderen. Na een nogal overspannen handgemeen met een dronken student geneeskunde, wat konden die jongens zuipen, was hij achterover van zijn bloedeigen trap gelazerd en daar en toen, op zijn rug op de grond, nadat de student in zijn vlucht nog op zijn onder- en bovenarm had gestaan, bezwoer hij zijn vrouw: nooit meer jongens.
Boekgegevens
Hannah van Wieringen, Prijs de dag voordat de avond valt, Uitgeverij De Harmonie, 112 pagina’s, ISBN 978 90 761 7476 1 (€ 16,90)
Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie november 2016